In het eerste kwart van de zestiende eeuw hield de keizer van het Heilig Roomse Rijk maar liefst zes keer zijn Rijksdag in Augsburg. Het geeft aan hoe belangrijk de Zuid-Duitse stad was. Voor de beeldende kunsten was Augsburg daarmee ook the place to be: de lokale kunstenaar Hans Burgkmair verwierf tijdens de Rijksdag van 1500 opdrachten van keizer Maximiliaan, Albrecht Dürer was in 1518 niet alleen officieel afgevaardigde van zijn woonplaats Neurenberg maar schilderde ook een portret van de keizer, net als Titiaan uit Venetië dat in 1548 zou doen van Maximiliaans kleinzoon keizer Karel V. Augsburg is daarmee een van de artistieke centra van de noordelijke renaissance, waaraan het Städel Museum in Frankfurt een grote tentoonstelling wijdt met als centrale figuur Hans Holbein. Aan de hand van meer dan tweehonderd schilderijen en sculpturen, prenten en tekeningen, zilverwerk en een ijzeren harnas, illustreert de expositie hoe de vormentaal van de renaissance zich in Duitsland verspreidde. Maar wat wordt precies verstaan onder die ‘renaissance in het noorden’? En wie waren de hoofdrolspelers ervan?
1. Wie was Hans Holbein?
Hans Holbein (ca. 1460-1524) was omstreeks 1500 een toonaangevende schilder in zijn geboortestad Augsburg. Hij leerde het vak in de traditie van de late gotiek maar zou later de vernieuwingen van de renaissance omarmen. In zijn jonge jaren reisde hij naar noordelijker gelegen delen van Duitsland zoals Keulen, en was mogelijk ook in de Nederlanden. In ieder geval zijn invloeden van Vlaamse schilders zoals Rogier van der Weijden in zijn werk zichtbaar. Tussen 1490 en 1515 werkte hij in Augsburg waar hij een groot atelier leidde en belangrijke opdrachten kreeg voor kerkelijke decoraties zoals altaarstukken. Daarna is hij gedocumenteerd in Luzern in Zwitserland en Issenheim in de Elzas, waar hij waarschijnlijk ook is overleden.
Holbeins vroegst bekende werken zijn de beschilderde luiken van een groot altaarstuk gewijd aan de heilige Afra, die hij in 1490 maakte voor de benedictijner monniken in Augsburg (Kunstmuseum, Bazel). De scènes van onder meer de graflegging van Afra sluiten aan bij de laat-middeleeuwse traditie van elegante figuren in kleurige, hoekig gevouwen gewaden. In 1501 maakte Holbein een beroemd geworden, uitvoerige cyclus van panelen met scènes van het lijden van Christus voor de kerk van de dominicanen in Frankfurt. Minder bekend is een veel moderner aandoend paneel uit 1519 met de Tronende Maria met heiligen en engelen (Museo nacional de arte antigua, Lissabon). De groep figuren in dit schilderij zit voor een antieke triomfboog, die associaties oproept met het renaissance grafmonument van doge Andrea Vendramin in de kerk van Santi Giovanni e Paolo in Venetië (ca. 1500). Misschien heeft Holbein het daar zelf gezien, al is er verder niets bekend van een reis die hij naar Italië zou hebben gemaakt.
2. Hoe zit het met de ‘noordelijke renaissance’?
Als het gaat om de kunst en cultuur van de renaissance wordt vaak een onderscheid gemaakt tussen Italië en de rest van Europa. Het ‘noorden’ begint in die optiek dus al direct benoorden de Alpen, en de term heeft dan vooral betrekking op de Duitstalige landen en de Nederlanden. Het ontstaan van de renaissance wordt vrij algemeen geassocieerd met het huidige Italië. In toenmalige stadsstaten als Florence ontstond kort na 1400 een ongekend omvangrijke en systematische belangstelling voor alles wat met de klassieke oudheid te maken had, van filosofie en wetenschap, tot staatsinrichting en kunst.
In de noordelijker gelegen delen van Europa lag het anders. Ongeveer gelijktijdig met de Italiaanse renaissance manifesteerde zich in de vijftiende eeuw, en dan vooral in de schilderkunst in de zuidelijke Nederlanden, een stijl waarin de werkelijkheid zo gedetailleerd mogelijk werd uitgebeeld. Werken van bijvoorbeeld Jan van Eyck en Rogier van der Weijden hebben weinig met de klassieke traditie te maken, maar worden vanwege hun onmiskenbaar vernieuwende kwaliteiten, soms toch onder de noemer ‘noordelijke renaissance’ beschreven.
De expositie in Frankfurt huldigt echter de meer gangbare definitie, met Italië als referentiepunt. De vijftiende eeuw wordt daarin als een uitloper van de middeleeuwen beschouwd waaraan pas rond 1500 iets wezenlijks veranderde toen de denkbeelden en vormen van de Italiaanse renaissance in Noord-Europa begonnen door te dringen. In deze tijd reisden geleerden en kunstenaars ook zuidwaarts om er persoonlijk kennis van te nemen. Een interessant aspect van deze noordelijke renaissance is de manier waarop zij zich, op een veel minder radicale manier dan in Italië, voegde in de vaak rijk gedecoreerde, elegante beeldtaal van de late middeleeuwen. Waar voor Italiaanse kunstenaars de klassieke voorbeelden en de weergave van de werkelijkheid uitgangspunten waren geworden in bijvoorbeeld nauwkeurige figuurstudies en perspectiefconstructies, bleven in Duitsland en de Nederlanden on-klassieke en onrealistische, gotische vormen en een meer intuïtieve benadering van anatomie en dieptewerking nog lang doorklinken in architectuur en beeldende kunst.
3. Vanwaar de aandacht voor Augsburg?
Vergeleken met bijvoorbeeld de Beierse hoofdstad München zo’n zestig kilometer verderop, is Augsburg een betrekkelijk kleine en weinig prominente stad. Destijds was de situatie anders. Als een van de ‘vrije rijkssteden’ viel Augsburg direct onder de keizer. Door de ligging op de route die vanuit Noord-Duitsland, via Innsbruck en Verona verder Italië in voert, vormde de stad een knooppunt van internationale handel. Daarmee ontwikkelde Augsburg zich ook als een kruispunt van nieuwe artistieke ontwikkelingen, met invloeden van bijvoorbeeld het noordelijker gelegen Neurenberg, en van Italiaanse steden, vooral Venetië, in het zuiden. Augsburg groeide uit tot een centrum van boek- en prentenproductie, met technisch innovatieve gravures zoals een enorme gekleurde stadsplattegrond in vogelvlucht en ‘chiaroscuro’ houtsneden in weinig, maar sterk contrasterende kleuren.
De welvarende stad bood bij uitstek mogelijkheden voor kunstenaars. Niet alleen kwamen beroemde schilders en prentenmakers, zoals Dürer en Titiaan, er naartoe om keizerlijke opdrachten uit te voeren, maar ook de lokale kunstproductie floreerde, door het mecenaat van rijke families waarvan de Fuggers veruit de belangrijkste waren. Deze succesvolle bankiers traden op als financiers van de keizer en de positie van Jacob Fugger blijkt wel uit het feit dat hij tijdens de Rijksdag van 1510 zijn stadspaleis openstelde voor de bijeenkomsten van het staatshoofd met de vorsten en andere afgevaardigden uit het keizerrijk. Jacob, toepasselijk bijgenaamd ‘de rijke’, liet vanaf 1510 in de kerk van Sint-Anna een weelderig gedecoreerde familiekapel bouwen. De decoratie, deels in klassieke renaissancestijl, maar gedekt met een gotisch ribgewelf, is mogelijk ontworpen door Dürer, en uitgevoerd door een equipe van schilders en beeldhouwers uit Augsburg.
4. Waren er in Augsburg nog andere kunstenaars van belang?
Welzeker. Naast Holbein was er een aantal zeer getalenteerde kunstenaars actief en de expositie in Frankfurt laat dat ook duidelijk zien. Sommigen werkten met Holbein samen of concurreerden met hem, en als het gaat om het verwerken van de invloeden uit Italië waren er genoeg die hem naar de kroon staken. Schilder en prentenmaker Hans Burgkmair (1473-1531), bijvoorbeeld, maakte boekillustraties voor de werken van de geleerden Conrad Celtis en Konrad Peutinger. Waarschijnlijk reisde hij naar Italië, zoals valt op te maken uit schilderijen als het paneel met een voorstelling van het Bijbelse verhaal van Esther voor Ahasverus (Alte Pinakothek, München, 1528). Met zijn menigte exotisch met tulbanden uitgedoste figuren, geplaatst in een sterk benadrukte klassieke architectuur, is het werk ondenkbaar zonder het voorbeeld van historieschilderkunst uit het Venetië van dezelfde periode.
Naast schilders waren er in Augsburg beeldhouwers en houtsnijders actief zoals vader en zoon Michel (ca. 1440-1522) en Gregor Erhart (ca. 1465-1540) uit Ulm, met wie Holbein soms samenwerkte. Holbein leverde ook het ontwerp voor een reliekhouder van de heilige Sebastiaan, de vroegchristelijke martelaar die volgens de legende met pijlen werd beschoten. Het kostbare beeldje van ongeveer een halve meter hoog, door een anonieme edelsmid uitgevoerd in deels verguld zilver en voorzien van edelstenen, toont de goeddeels naakte heilige in een bevallige pose vastgebonden aan een boom.
5. Wat heeft Hans Holbein de jonge ermee te maken?
De jonge Holbein (1497/1498-1543) was de zoon van de oude, en is in deze expositie een beetje de olifant in de kamer. Hans junior is namelijk veel bekender geworden dan zijn vader, door wie hij werd opgeleid tot schilder. Hij verbleef echter maar kort in Augsburg, en vestigde hij zich al rond zijn twintigste in Bazel. Later was hij verbonden aan het hof van de Engelse koning Hendrik VIII en in 1543 zou hij in Londen overlijden. Het campagnebeeld van de expositie – die zich concentreert op Holbein de oude en Augsburg – speelt dus een beetje vals door het tonen van een detail van een van Holbein de jonge’s hoofdwerken uit Bazel, de Heilige Maria met Kind en de familie van burgemeester Jabob Meyer zum Hasen (1528).
Een expositie over Hans Holbein de oude kan nauwelijks zonder aandacht aan de jonge, al is het maar aan diens vroege werk. In deze tentoonstelling wordt de toeschrijving voorgesteld van een portret uit 1512 van een man, mogelijk ene Marx Fischer uit Augsburg, aan Hans junior die toen dus nog maar een jaar of vijftien geweest kan zijn. Maar met zijn latere, volwassen portretten van de humanisten Erasmus en Thomas More, en van de verschillende huwelijkskandidaten voor de Engelse koning, was Hans de jonge uiteindelijk minder van belang voor de renaissance in Augsburg of Duitsland dan voor die in Engeland. Daar zou je een aparte tentoonstelling aan kunnen wijden.